Britse onderzoekers hebben een systematische review van de onderzoeksliteratuur op het gebied van oogbewegingen bij EMDR uitgevoerd. Zij bespreken verschillende theorieën over het werkingsmechanisme van oogbewegingen,waarbij zij alleen voor de interhemisferische interactiehypothese en voor de werkgeheugenhypothese evidentie vonden in experimenteel onderzoek.

Volgens de interhemisferische interactiehypothese werken
oogbewegingen doordat ze de interactie tussen de linkeren
rechterhersenhelft, en daarmee de werking van het episodisch
geheugen, bevorderen. Uit experimentele onderzoeken
blijkt namelijk dat de prestatie op geheugentaakjes
toeneemt als er meer interactie is tussen de linker- en
rechterhersenhelft, bijvoorbeeld door oogbewegingen. Tijdens
EMDR zouden volgens deze theorie niet-traumatische
aspecten van een herinnering aan een traumatische gebeurtenis
door de oogbewegingen ter beschikking komen.
Volgens de werkgeheugenhypothese berust de werking
van oogbewegingen op de werkgeheugenbelasting die erdoor
gecreëerd wordt. De emotionaliteit en levendigheid
van een nare herinnering blijkt in experimentele onderzoeken
af te nemen als tegelijkertijd het werkgeheugen
belast wordt. Dit kan bijvoorbeeld door oogbewegingen.
De onderzoekers bevelen aan om een grote behandelstudie
te doen bij patiënten met PTSS naar EMDR met
oogbewegingen en EMDR zonder oogbewegingen, en
EMDR met andere duale taken om definitieve uitspraken
te kunnen doen over de werking van oogbewegingen bij
EMDR. Het zou volgens hen daarnaast nuttig zijn om verschillende
variaties in duur, frequentie en ruimtelijke inzet
van oogbewegingen te onderzoeken, zodat clinici beter
weten wat voor soort oogbewegingen op welk moment
het meest helpend zijn. (MattyG)