Utrechtse onderzoekers vonden in experimenteel onderzoek dat klassiek geconditioneerde angst afneemt na aanbod van oogbewegingen gedurende het oproepen van een aversieve herinnering. Deze bevinding doet vermoeden dat toevoeging van oogbewegingen aan een standaard exposure-behandeling voor angststoornissen, de effectiviteit ervan zou kunnen vergroten.
Studenten kregen twee verschillende tonen te horen waarvan de ene toon consequent gevolgd werd door een filmfragment van een brakend persoon en de andere toon juist niet. Hierna moesten ze het filmfragment in hun geheugen oproepen. De ene helft van de studenten kreeg hierbij oogbewegingen aangeboden en de andere helft niet. Bij de eerste groep namen de emotionaliteit en de levendigheid van de herinnering significant meer af dan bij de controlegroep. Dit is conform de werkgeheugentheorie. Vervolgens kregen de studenten opnieuw de tonen te horen. De groep die de oogbewegingen had gekregen, reageerde met minder angst op de toon die eerder geassocieerd was met het filmfragment, dan de controlegroep.
Het gevonden effect van oogbewegingen op de angst kan niet door hetzelfde werkingsmechanisme verklaard worden als exposure. In de conditie zonder de oogbewegingen waarin de mate van exposure gelijk was, werd namelijk juist een toename van angst gevonden. Het lijkt erop dat er sprake is van verschillende mechanismes die elkaar zouden kunnen aanvullen. Bij exposure blijft de oorspronkelijke leerervaring in het geheugen bestaan. Nieuwe corrigerende ervaringen tijdens de behandeling leiden tot aanvullende of concurrerende leerervaringen. De oogbewegingen lijken de kracht van de oorspronkelijke leerervaring te verzwakken.