beantwoord door Ad de Jongh

Ik heb een jongeman (30 jaar) met ernstige stotterklachten
succesvol behandeld met EMDR. Deze patiënt stotterde
vanaf zijn vierde jaar en hij heeft daarna vele therapieën
gehad. Hij gaf aan dat hij in de categorie van de
zwaardere gevallen zat als het ging om zijn stotterklachten.
Een deel van de inspiratie voor de behandeling hebben
wij samen gehaald uit het verhaal van Dale Sander
(https://sites.google.com/site/stutteringemdr/). Mijn patiënt
geeft zelf aan dat het stotteren voor 90 procent is
verminderd. Het is hem duidelijk geworden dat stotteren
voor hem een door angst gestuurde aandoening was.
In de Vraagbaak EMDR staat een hoofdstuk waarin jullie
aangeven dat er vaak ‘vage targets’ zijn met weinig
lading. Ik vroeg me af of dit gebaseerd is op eigen ervaringen
of dat er onderzoeksgegevens over zijn?
Uit mijn N=1-ervaring kwam naar voren dat zijn eerste
herinnering (voorlezen in groep 3) op dit terrein een nare
herinnering was, maar desensitisatie van dit target bleek
nauwelijks invloed op het stotteren te hebben. We gingen
daarom op zoek naar ‘verborgen’ herinneringen. In
zijn geval leverde dit veel op. Hij had een herinnering
aan een valse kroepaanval op 1,5-jarige leeftijd. De desensitisatie
was heftig, maar gaf mijns inziens een verbetering
ten aanzien van de stotterklachten. Ook was er
een herinnering waarbij hij achterna werd gezeten door
andere kinderen in de speeltuin. Dit gaf voor hem eenzelfde
gevoel van spanning in zijn middenrif. Bovendien
was er een herinnering van toen hij in groep 3 zat en in
een zwembad onder water was geduwd. EMDR gaf na
het desensitiseren een snelle afname van zijn actuele
lichamelijke spanning. Zijn negatieve kernopvatting was
‘Ik ben minderwaardig’. Hierop heb ik een behandeling
‘rechtsom’ ingezet.
Ik ga er op basis van deze casus vanuit dat voor een
succesvolle aanpak van stotteren met behulp van EMDR
drie elementen opgenomen zouden moeten worden:
a. De eerste ervaring. Deze geeft wel lading, maar is
(waarschijnlijk) niet de bron.
b. De echte bron(nen). Deze kun je proberen te vinden
via een focus op het lichamelijke aspect. Hierbij zou je
ook navraag moeten doen bij de ouders. Doorvragen totdat
je het gevonden hebt.
c. Een negatief zelfbeeld. Dit vormt altijd onderdeel van
de problematiek.

Antwoord
Erg interessant! Ik heb nog weinig goede verhalen over
EMDR bij stotteren gehoord. Zelf was ik er ook nog weinig
succesvol in. Misschien dat het toch kan, maar ik
vraag het me af. De beschadiging van het zelfbeeld is
logisch, er zullen ook zo veel gebeurtenissen zijn die potentieel
schaamtevol zijn: dat moet wel invloed hebben
op je zelfbeeld. Maar ik betwijfel of door desensitisatie
van deze herinneringen de stotterklachten minder worden.
Maar het zou natuurlijk mooi zijn als je meer van
deze casus zou kunnen beschrijven. We kunnen via deze
casus in EMDR Magazine lezers vragen naar hun ervaringen
met stotteren en EMDR.

Reactie
Ik heb volgende week een afspraak met een logopediste
om mijn kennis over stotteren en de mogelijke behandelvormen
bij te spijkeren en om te kijken hoe ik in contact
kan komen met kandidaat-patiënten.
Ik vond op internet een scriptie van een paar studenten
van de Hogeschool Utrecht. Zij hadden de effecten van
traumabehandeling op stotteraars onderzocht. Zoals jij
ook al aangaf, leverde dit nauwelijks effect op stotteren
op, maar wel ten aanzien van de kwaliteit van leven. Ik
moet die scriptie nog eens goed nalezen. Het levert in
ieder geval wel een aantal instrumenten op om de mate
van stotteren te scoren.
Reactie (vervolg)
Ik heb al weer een tijdje geleden mijn initiatief gestaakt
om mensen die stotteren in behandeling te krijgen. Vorig
jaar heb ik drie mensen binnen gekregen langs verschillende
wegen. Eentje heeft na een eerste kennismaking
geen contact meer opgenomen. De tweede stopte na
twee sessies omdat hij er geen vertrouwen in had dat
het hem iets op ging leveren, en hij gaf aan weinig last
van zijn stotteren te hebben. De derde jongeman is zeker
zes keer geweest en gaf tijdens de sessies aan dat
de EMDR-behandeling hem goed deed. Maar even snel
als hij gekomen was, was hij ook weer, zonder kennisgeving,
verdwenen…
Mijn eerste patiënt heb ik van mei tot november vorig
jaar in behandeling gehad. Over hem gaat de casusbeschrijving.
Ik heb hem net een mail gestuurd met de
vraag om in zijn eigen woorden aan te geven wat de be-
handeling hem gebracht heeft. Ik verwacht dat hij dit op
korte termijn wel zal doen.

Antwoord
Dit is toch wel wat ik vermoedde. Dat EMDR heel goed
kan werken tegen de gevolgen van het stotteren, maar
niet per se bij de aanpak van de oorzaken, waardoor het
stotteren verdwijnt. Best wel logisch ook, vind ik. Ik ben
heel benieuwd naar het verhaal van jouw patiënt.

Reactie
Ik kreeg een reactie terug van mijn (ex-)patiënt. Het levert
mij eerder meer vragen op dan dat het me conceptueel
antwoorden geeft op de werking van de behandeling:
– Zijn angst om te spreken is kleiner geworden en in
bepaalde situaties zelfs verdwenen.
– Hij geeft aan dat het een soort zelfhulptechniek is geworden
waarmee hij lichamelijke spanning kan verminderen,
met minder stotteren als gevolg.
– Hij geeft zelf aan dat hij door allerlei negatieve ervaringen
als stotteraar meer is gaan stotteren. ‘Welk
target heb ik gemist?’, denk ik dan, ‘waardoor hij nu
nog steeds ongecontroleerde spanning krijgt en gaat
stotteren, in situaties die hem nu nog wel spanning
geven?’
Positieve veranderingen als gevolg van EMDR in zijn zelfbeeld
lijken zeker een positief effect te hebben gehad op
zijn stotterklachten. Dit had niet alleen met stotterervaringen
te maken, maar ook met reacties van zijn vader
op hem (‘Ik kan niets’/’ik ben een mislukkeling’), als het
om andere dingen gaat. Wat blijft is dat hij bij ervaren
spanning een kwetsbaarheid lijkt te hebben, waardoor
verschillende spieren in zijn middenrif en rug verstarren,
met stotteren als gevolg. De patiënt zelf is er van
overtuigd dat het geen hersenaandoening is maar een
aangeleerde lichamelijke reactie.
Wat in de behandeling ook vaak goed werkte, was de
vraag om een beeld te maken van de ‘stotterspanning’
die hij in zijn lichaam ervoer, en zich daarop te concentreren
(vergelijkbaar met een opdracht in het pijnprotocol).
Met een afleidende stimulus leidde dit in alle gevallen
tot een afname van de spanning, en ook vaak tot een
inzicht bij hem over de reden van zijn spanning. Hij lijkt
het nu te gebruiken als ‘ontspanningstechniek’.
De patiënt heeft er nu voor gekozen om een gerichte
behandeling te gaan volgen (was laatst te zien in een
televisie-uitzending) om van zijn lichamelijke gewenning
af te komen. We hebben afgesproken dat we na die behandeling
weer contact zullen hebben om te kijken hoe
het dan met hem is.