In de nieuwe rubriek ‘Randfiguren’ komen mensen aan het woord die iets belangrijks te vertellen hebben over de randgebieden van trauma en EMDR. Marjoleine Oppenheim-Spangenberg bijt de spits af. Zij is de schrijfster van het boek ‘Over Zij en Ik’, waarin ze beschrijft wat het betekent om op te groeien in een gezin waarvan de moeder een overlevende van Auschwitz is.
Door Hayo Lasschuijt
Ik beklim het Amsterdams portaal en bel aan. De deur gaat open en voor me stijgt een immense trap bijna loodrecht omhoog. Boven gekomen wordt mij de hand gedrukt door een elegante dame die me gastvrij ontvangt en voorstelt een omelet te bakken. Ze gaat me voor naar de keuken. De ‘demi-Française’ in stijlvol zwart, van wie ik wist dat ze vele jaren in Parijs heeft gewoond en aldaar een chique restaurant beheerde, breekt in opperste concentratie een ei. Ze serveert de omelet met knapperig brood en stelt voor er een glas wijn bij te drinken. Maar aangezien ik de kans laag inschat het gesprek dan in eigen hand te kunnen nemen, sla ik vastberaden af. Tijdens de maaltijd kijk ik af en toe om me heen en zie foto’s van haar dierbaren, die me na het lezen van het boek haast als oude bekenden voorkomen. Raar, omdat ik hier een volstrekte vreemde ben. In de enorme boekenkast vallen de vele delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong op omdat ze in hun roodheid duidelijk afsteken. Verder zie ik inderdaad geen rood, een kleur waarvan ik weet dat haar moeder die verafschuwde wegens de rode geraniums die zichtbaar waren geweest bij de binnenkomst in Auschwitz. Ik besluit, gezien het serieuze karakter van het interview, met mijn eerste vraag te wachten tot we beiden klaar zijn met eten.
Wat was voor jou de reden om dit boek te schrijven?
Marjoleine recht haar rug en ik voel dat ze me ergens deelgenoot van wil maken. Ze vertelt dat in haar eigen gezin altijd iets zat van het kamp van haar moeder. Daar wilde ze over schrijven. Ze was er twintig jaar geleden in Parijs mee begonnen, toen haar moeder nog leefde. Die fysieke afstand was nodig geweest. Tijdens de schrijfperiode zag ze langzamerhand het belang in van de ‘kleine gewoontes’ in het gezin waarin ze opgroeide, zoals de afwezigheid van sleutels in huis, geen witte kool. Maar rode kool als avondeten, de liedjes op de radio die uit moesten, en het nooit wakker mogen maken van haar moeder, ook niet als ze een nachtmerrie had. Door haar werk met vluchtelingen, maar ook door ervaringen in haar eigen gezin waar toen problemen speelden, ging ze het universele karakter van de ‘kleine gewoontes’ begrijpen. De onzichtbare overdracht die plaats vindt wanneer het in een gezin wringt.
‘Over Zij en Ik’ suggereert ook afstand?
“Dat klopt”, zegt ze. “Het is een titel die hapert. Je vraagt je af of het wel klopt. ‘Zij’ staat enerzijds voor de nazi’s, maar anderzijds voor het gegeven dat mijn moeder niet altijd een moeder kon zijn. Ik beschouwde mezelf vaak als een broddellap op wie ze de dingen kon uitproberen.”
Merk je het als kind in zo’n situatie dat er iets bijzonders aan de hand is? “Als kind blijft het een raadsel. Voor mij kon er altijd iets uit niets komen. Er was een constant gevoel van onveiligheid. Ik kon me zo maar naar voelen of mijn hart ging zo maar snel kloppen, uit het niets. Daarom ontwikkelde ik enorme voelsprieten. Ik wist wanneer ik mijn mond moest houden en ik wist dat ik hier meer alert op moest zijn in de wintermaanden. Achteraf begreep ik dat dit de dodelijkste tijd in de kampen was. In de zomer kon ik meer ontspannen. ”
Marjoleine vertelt dat het moeilijker werd toen ze opgroeide. De pubertijd was ingewikkeld met veel ruzie en rivaliteit. Ze was jaloers op de aandacht die haar moeder van haar vriendjes kreeg. Haar moeder wist haar kampverhaal subtiel in elk gesprek te verweven. Ze wist dat haar vriendjes gefascineerd zouden zijn, en daar genoot ze van. “Ze was ook een mooie vrouw. Ze leek op Sophia Loren. Op haar goede momenten was ze fantastisch. Als puber kwam ik natuurlijk in opstand en wilde los. Maar mijn moeder wilde juist alles controleren. Ze was altijd bang verraden te worden en moest daarom alles weten over wat in haar omgeving speelde. Ze kon me geen privacy gunnen. Als gevolg daarvan vluchtte ik in een fantasiewereld en vertelde fantasieverhalen. Toen ik de leeftijd kreeg waarop mijn moeder destijds gevangen werd genomen, ging het echt niet meer.” Op haar 23e kwam Marjoleine aan in Parijs waar ze zestien jaar is gebleven.
Marjoleine merkt die onzichtbare overdracht aan allerlei details. “Neem kleding. Ik houd niet van overhemden met strepen (met een schuin oog kijk ik naar m’n overhemd … gelukkig, kleine paarse bolletjes. Zo snel gaat dat dus), heb een hekel aan zwarte overhemden en zwarte laarzen en aan geraniums en witte kool. Daarnaast houd ik niet van ziekte en zieke kinderen; onder de 38 graden moesten de kinderen altijd naar school. Verder heb ik moeite met zwakte en kijk altijd of ik weg kan, of er een nooduitgang is. Ik zal mij nooit ergens laten registreren, ze zullen me niet kunnen traceren.”
Samen in Auschwitz
Op uitnodiging van Prins Claus en zijn zonen Contantijn en Friso bezoekt Marjoleine Auschwitz met haar moeder, haar broer en Loe de Jong. Op 5 maart 1995 wandelt haar moeder aan de arm van prins Constantijn opnieuw door de ingangspoort van Auschwitz l. Marjoleine vertelt dat dit bezoek voor de prins veel heeft betekend, als een vorm van verzoening. Voor haar zelf was het bezoek een apotheose. Alles kwam bij elkaar. Zo dicht was ze nog nooit bij haar moeder gekomen. Natuurlijk was er sprake van ambivalentie, zoals altijd als het om haar moeder ging. Voorafgaand aan een bezoek aan haar moeder beulde zij zich vaak eerst af door een zware zwemtraining. Dan was haar verzet gebroken. Maar ze deed er ook alles aan om dichter bij haar moeder te komen. Door haar eigen veilige grenzen ver te overschrijden, wilde ze voelen hoe het was je waardeloos en vernederd te voelen. In het kamp, bij het zien van de onmetelijke stapels brillen en schoenen, voelde Marjoleine dicht tegen haar moeder aan, hoe het afschuwelijke ook te dichtbij kon komen, onder haar huid kroop.
Het gesprek komt dichter bij huis als Marjoleine vertelt dat ze drie jaar in analyse is geweest. Het had haar goed gedaan, ‘hoewel ze de dialoog soms wel miste’. In verband met nachtmerries heeft ze ook EMDR-behandeling ondergaan, met goed resultaat. Ze komt nog een keer terug op het universele karakter van de ‘kleine gewoontes’, alsof ze bezorgd is dat haar boek slechts als een human interest story wordt gelezen. Ik vraag haar of zij een idee heeft hoe je als behandelaar achter die ‘kleine gewoontes’ kan komen. “Door te vragen wat de ouders hebben meegemaakt en wat dat heeft betekend in het gezinsleven”, antwoord ze. “Je kunt vragen wat ze daarvan hebben gemerkt in de vorm van gewoontes en welke gewoontes ze zelf weer hebben doorgegeven. En als iemand dit niet herkent, kun je nog doorvragen naar de specifieke gewoontes van het gezin en welke daarin opvallend waren.” Het bijzondere is algemeen geworden. Het goede moment om te stoppen. Dankbaar voor haar hartelijke ontvangst en het mooie gesprek daal ik van de steile trap af naar beneden.
Streamer: “ ‘Zij’ staat enerzijds voor de nazi’s, maar anderzijds voor het gegeven dat mijn moeder niet altijd een moeder kon zijn.” (Marjoleine Oppenheim-Spangerberg)